Waldenström - Behandelingsmethoden
Algemene benadering
Symptomatische therapie.
Plasmaferese = dringend geindiceerd bij hyperviscositeitssyndroom Bij hyperviscositeitssymptomen ( verminderd zicht, hoofdpijn, draaierigheid, slaperigheid, coma, verlammingsverschijnselen, epilepsie, gehoorsverlies, polyneuropathie, myopathie, hartfalen, bloedinge) dient er dringend een oogfundusonderzoek te worden uitgevoerd (risico op blijvend gezichtsverlies, indicatie tot plasmaferese). Voor de behandeling van een hyperviscositeitssyndroom (bevestigd door een oogfundusonderzoek) is de snelste behandeling de plasmaferese, waarbij het paraproteine wordt weggefilterd uit het bloed (zonder evenwel aan de oorzaak iets te doen)
Gezien het gevaar op hyperviscositeit en de mogelijkheid van hartsdecompensatie als het paraproteine nog in hoge mate in het bloed aanwezig is, zou moeten geprobeerd worden dan zo weinig mogelijk bloedtransfusies toe te dienen en dit op een voorzichtige manier.
Ter voorkoming van verdere botaantasting dient therapie met bifosfonaten te worden overwogen, eventueel onder geleide van BMC en zeker bij hoge glucocorticoid belasting en dit om osteoporose te vermijden.
Chemotherapie
Bij optreden van recidief moet op individuele basis over het beste chemotherapieschema worden beslist. Sommige gebruikteaggresievere schema's zijn COP, CHOP, VAD, dewelke echter niet vergeleken werden in gerandomiseerde studies met Leukeran-Medrol. En alternatief vormen de nieuwere purine-analogen (zie figuren).[6]. Bijvoorbeeld al na 2-4 cycli met Fludarabin is er bij 80 % van onbehandelde patiënten met Morbus Waldenström een duidelijk antwoord. Bemerk dat de meeste mensen al wel behandeld zullen zijn, en gezien ze hervallen zal het percentage goede resultaten lager liggen. Er werd voor Fludarabine ook aangetoond dat dat het nog actief kan zijn voor diegenen die niet beantwoorden aan bijvoorbeeld CHOP (dus in derde lijnstherapie). Het is zeker zo dat er onder Fludarabin een zeer sterke onderdrukking van de immuunafweer optreedt hetgeen een gevaar voor opportunistische infecties met zich meebrengt. Ook het tweede purine-analog 2- Chlorodeoxyadenosin (Cladribin) biedt mogelijkheden bij therapieresistentie. Interferon alpha of gamma werd al gebruikt, doch er zijn geen vergelijkende studies. Cyclophosphamide/Vincristine/Prednisone COP (Monserrat 1985)
Cyclophosphamide/Vincristine/Prednisone |
COP (Monserrat 1985) |
||
C Cyclophosphamide |
300 mg/m2 |
i.v./p.o. |
dag 1-5 |
O Vincristine* |
1 mg/m2 |
i.v. |
dag 1 |
P Prednison |
40 mg/m2 |
p.o. |
dag 1-5 |
Herhaling vanaf dag 22 *maximaal 2mg |
|||
Cyclophosphamide/Adriamycine/Vincristine/Prednisone |
mini CHOP (French Cooperativ Group 1986) |
||
C Cyclophosphamide |
300 mg/m2 |
i.v./p.o. |
dag 1-5 |
H Adriamycine |
1 mg/m2 |
i.v . |
dag 1 |
O Vincristine |
1 mg/m2 |
i.v. |
dag 1 |
P Prednisone |
40 mg/m2 |
p.o. |
dag 1-5 |
Herhaling vanaf dag 22 *maximaal 2mg |

De indicatie tot het behandelen van een ziekte van Waldenström vertoont gelijkenissen met die voor chronische lymfatische leukemie (CLL), in die zin dat de indicatie tot het opstarten van chemotherapie afhankelijk zal gemaakt worden van de evolutie van de ziekte.
Bij snelle ziekteprogressie of het optreden van ziektegerelateerde symptomen, komplicaties of B-symptomen is therapie aangewezen. De cytostatische therapie vertoont eveneens gelijkenissen met die van CLL. Er wordt met chlorambucil (Leukeran) & prednisolone (Medrol) gestart. Ongeveer 50 tot 70 procent van de patiënten beantwoorden aan deze therapie, hetgeen zich uit in een duidelijke vermindering van het paraproteine en een vermindering van de lymfekliervergrotingen. Bij deze patiënten is de mediane overleving ongeveer 5 jaar.
Radiotherapie
Opeenvolgend bestralingen van de helft van het lichaam werd al met succes uitgevoerd, doch dient te worden weerhouden voor wanneer meer conservatieve benaderingen (chemotherapie) falen.
Stamceltransplantatie of beenmergtransplantatie.
Zal slechts zelden mogelijk zijn gezien de oudere populatie, maar kan in overweging genomen worden bij falen van chemotherapie.
Heeft op zichzelf een niet gering risico op verwikkelingen (infecties, stollingsproblemen, overlijden)
Alternatieve bronnen.
Een belangrijk begrip om een houding te bepalen tegenover deze "therapievormen" vindt men terug in het begrip placebo-effect. Dit wordt mooi beschreven op de volgende webpagina : http://skepdic.com/placebo.html
Met betrekking tot de homeopathie verwijzen we door naar een kritische en veel informatie verschaffende webpagina : http://www.dds.nl/~antikwak/Alt/homeo.htm
De antroposofische geneeskunde vindt zijn basis in een wereldbeschouwing gebaseerd op theorieën van Rudolf Steiner. Hij stelde: 'In de antroposofie vinden bepaalde facetten van bestaande filosofische tradities en van de theosofische levenshouding hun synthese in een geheel nieuwe filosofie, waarin het Christendom centraal staat en waarin door bovenzinnelijke kennis van de mensennatuur gekomen wordt tot een volledige beschouwing van de gehele kosmische realiteit'. Zijn bijdrage aan de antroposofische geneeskunde noemde hij een verbreding van de geneeskunde. De officiële geneeskunde wordt in zijn beginselen erkend. Alleen de wettelijk bevoegde arts mag de antroposofische geneeskunde beoefenen. Er zijn dan ook, in tegenstelling tot andere vormen van alternatieve geneeskunde geen wettelijk onbevoegde genezers in de antroposofische geneeskunde.